top of page

De keuken  

 Tijdens de thee wilde ik het zeggen. En nu zit ik hier alleen.

   ‘Nee, ik hoef geen thee.’ Hij keek me niet eens aan toen hij het zei.

   ‘Ik heb cake meegenomen’ zei ik nog.

   ‘Huh? Cake? Nee, dank je.’

   Dit is mijn laatste ochtend hier. Zal hij dat vergeten zijn?

 

   Ik ga verhuizen. Na de dood van mijn man is mijn huis veel te groot en te duur voor mij alleen. Mijn nieuwe huis is te ver weg om hier nog twee ochtenden in de week te komen schoonmaken.

   De chloorlucht aan mijn handen vermengt zich met de troostende geur van de bosvruchtenthee. Het is stil, alleen de grote Friese staartklok in de gang tikt gestaag door en in de verte hoor ik de oude haan.

   Ik maak hier graag schoon. Niet om het huis, dat is koud en kil, maar om hem. Toen ik hier kwam solliciteren maakte ik met zijn vrouw een rondje. ‘Dit is de keuken. Wij zitten altijd in de serre’ zei ze toen ze in deze ruimte stond ‘we gaan nog verbouwen hoor, wat een vreselijke smaak hadden de vorige eigenaren hè?’

   Ik vond de keuken gezellig. Wilde ik hier wel werken? Ik twijfelde.

   Toen kwam haar man binnen. Eerlijke ogen en een zachte warme handdruk. Op zijn versleten broek zaten verfvlekken.

   ‘Zijn jullie er al uit?’ vroeg hij.

Zijn vrouw wierp hem een strenge blik toe. Zijn houding veranderde en hij slofte weg.

 

   Al drie jaar kom ik hier nu twee keer in de week een ochtend schoonmaken. Zij is er nooit, hij altijd, hij werkt thuis in zijn atelier.

  De afgelopen drie jaar dronken we vaak samen thee in deze keuken, de verbouwing moet nog steeds plaatsvinden. Met mooi weer zaten we op het terras. Dat was het fijnst, dan vertelde hij over zijn tuin en dan zag je zijn ogen oplichten. ‘Zie je die grote roos, Els? Dat is de “Whiter Shade of Pale”. Die roos won de 2007 geurprijs op het internationale rozenconcours in Den Haag. Ik heb er ook een schilderijtje van gemaakt.’

   Soms liepen we even samen over het smalle pad naar achteren om bij de kippen te kijken. Dan raakten onze armen elkaar en voelde het alsof we bij elkaar hoorden. Elke keer hoopte ik dat hij zou stoppen om zijn armen om me heen te slaan.

   Vandaag wilde ik hem zeggen dat ik de tuin en het thee drinken ga missen, dat ik vooral hem ga missen en dat ik hem helemaal niet wil missen.

 

   Het laatste uur probeer ik met tranende ogen de ramen streeploos schoon te krijgen.

De Friese staartklok slaat twaalf keer, ik pak het geld van de tafel, trek mijn jas aan en laat de deur zachtjes in het slot vallen.

   Aan mijn fiets hangt een tasje. Ik kijk er in. Het is een klein schilderijtje van een roos.

Ik stap op en rijd weg door de koude decemberlucht.

bottom of page