top of page

Heimwee 

 Hij zet het mes op haar keel. ‘Stop met gillen en trek die jurk aan,’ schreeuwt hij. Ze lijkt op zijn vrouw toen hij zeventien jaar geleden verliefd op haar werd. Klappertandend staat ze voor hem. ’Beneden de vier graden storten ze morgen geen beton,’ denkt hij even.
   Hij laat de dunne goudkleurige stof door zijn vingers glijden. Zijn ademhaling versnelt. Hij streelt haar stevige borsten en langzaam glijden zijn handen via haar taille omlaag naar haar slanke heupen.  ‘Oh Merel,’ hijgt hij in haar oor.
   ‘Ik ben merel niet, echt niet, ik ben Eva,’ huilt ze met de decemberwind mee.
   In deze jurk zag hij zijn vrouw het liefst. Na de geboorte van hun dochters Bloem en Sara draagt Merel deze jurk niet meer. Haar uitgedijde heupen trekken de stof bij het lopen omhoog waardoor haar met spataderen ontsierde bovenbenen bloot vallen. Oh, wat heeft hij dit gemist.

 

   Het weer is ruiger dan voorspelt. De bouwkeet wiegt heen en weer. Hij sluit zijn ogen, begraaft zijn gezicht in haar krullen, trekt de jurk langs haar lange slanke benen omhoog, streelt haar billen en drukt haar tegen zich aan. Zijn hartslag synchroniseert met haar hartslag en gaat net zo tekeer als zeventien jaar geleden toen Merel en hij voor het eerst slow dansten. Nog nooit had iemand hem zo vast gehouden. Hij mist de Merel van toen. Na de geboorte van Sara, de jongste, veranderde ze. ‘Een postpartum depressie,’ aldus de huisarts, ‘babyblues, maar dan in een sterkere vorm.’ Al jaren worstelt ze met aanvallen van woede, irrationele angst, schuld, paniek, zware neerslachtigheid, verwarring, wanhoop, eetbuien en slecht slapen. Vaak is hij bang dat ze de meisjes iets aan doet. Toch houdt hij van haar, is haar altijd trouw geweest.

   Merel was tegen hem uitgevallen vanavond, net nu de kinderen bij haar moeder logeerden en ze uit eten wilden. Hij had de deur achter zich dicht gesmeten.
Voor de derde keer die week reed hij naar Eetcounter Sip Bloemberg in de Wijert met het goudkleurige jurkje in een tasje onder zijn stoel. 
   Op de parkeerplaats aan de achterzijde had hij haar opgewacht. In één beweging trok hij haar zijn bedrijfsbus in, maakte haar vast aan de sjorbanden in de laadruimte, plakte duct tape op haar mond en nam haar mee naar de afgelegen bouwplaats in Haren waar hij werkt als meewerkend voorman.

 

   Hij ademt zwaar in haar nek. De bekende zoete geur van haar parfum brengt hem uit zijn evenwicht. Het fijne gezicht van Bloem doemt voor hem op. Zijn greep verslapt, de schaamte kruipt rood langs zijn nek. Wat heeft hij in vredesnaam gedaan? Hij wil dit helemaal niet. Hij wil deze vrouw niet, hij wil zijn Merel terug. ‘Sssorry,’ stottert hij, ‘sorry Eva.’ Tranen steken achter zijn ogen.
   De vrouw stopt met huilen en staat bewegingsloos in zijn armen.

 

   Opeens vliegt de deur van de bouwkeet open. Met een ruk draait hij zich om. Niemand te zien. De wind giert naar binnen en blaast een stapel plastic koffiebekertjes van tafel. Snel zet hij één voet op het metalen opstapje, pakt de deurkruk van de tegen de zijwand van de bouwkeet geslagen deur en …

   Hij valt languit voorover in de modder. Zijn hoofd voelt als een veel te hard opgeblazen ballon, één ademteug en hij knalt uit elkaar.  Naast hem verschijnen gebloemde laarzen. Daarnaast een oranje betonschaar. Hij herkent de laarzen. Met alle kracht heft hij zijn hoofd iets op. Zijn maag krimpt ineen, een enorme bal verdriet vult zijn borststreek. “Merel?” fluistert hij schor. Zijn hoofd valt weer omlaag. De laarzen stappen langzaam achteruit. Het blauwe tl-licht vanuit de bouwkeet schijnt op haar bleke gezicht.  ‘Merel?’ fluistert hij nogmaals, dan wordt het zwart, pikzwart.

 

   Als hij bijkomt ligt hij half op zijn zij op het wapeningsnet van de nog te storten keldervloer van de Harense villa. Het goudkleurige jurkje klappert vrolijk boven zijn hoofd. Hij kan zijn linkerbeen niet bewegen, het lijkt vast te zitten. Met zijn bovenlichaam draait hij zich er voorzichtig naar toe. Een stekeind voor de constructieve verankering van één van de kelderwanden steekt dwars door zijn onderbeen. Toch voelt hij niets, hij is alleen ijskoud. ‘Dat wordt morgen geen betonstorten.’
   Hij draait zijn gezicht naar de lucht. Sneeuwvlokken dansen voor zijn ogen. Hij herinnert zich het nummer weer waarop hij zeventien jaar geleden met Merel slow danste. Hij neuriet ‘if I Could Turn Back the Hands of Time’ en sluit zijn ogen.. De eerste sneeuwvlokken van dit jaar leggen een zachte witte deken over hem heen.

bottom of page